Het kan voorkomen dat er tijdens werkzaamheden bij een stichting een ongeval met een vrijwilliger plaatsvindt. Soms bevinden deze werkzaamheden zich in een informele setting waarin het onduidelijk is wie feitelijk de leiding heeft. Wie is er in het geval van een ongeval aansprakelijk voor de schade? En is de schade wel verhaalbaar op de betreffende stichting?
In een uitspraak van de Hoge Raad van 11 juni 2021, met nummer ECLI:NL:PHR:2021:610, wordt duidelijkheid gegeven in deze casuïstiek. Het ging in de onderhavige casus om een situatie waarbij een groep vrijwilligers, die samen in een stichting zorgdragen voor diverse projecten ten behoeve van de gemeenschapszin, bezig was met het plaatsen van een kerstboom op het dorpsplein. De boom moest eerst nog worden omgezaagd uit een tuin van een buurman. Een vrijwilliger is in de boom geklommen om een touw vast te knopen, om zo later de boom om te kunnen trekken. Echter, deze vrijwilliger is door zijn actie uit de boom gevallen en heeft daardoor ernstig en blijvend letsel opgelopen. De vrijwilliger stelt de stichting aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Wel moet opgemerkt worden dat de vrijwilliger heeft verzuimd een ladder te halen, die in een speeltuin 600 of 700 meter verderop lag.
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat er geen sprake is van een (mondelinge) overeenkomst van opdracht tussen de stichting en de vrijwilliger. Het is dan ook niet gebleken door wie de opdracht gegeven zou moeten zijn. Ook het beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de vrijwilligersactiviteiten ontbreekt. De rechtbank acht van belang dat het ging om een stichting met een gezelligheidskarakter, zonder dat er sprake was van enige gezagsverhouding. Gelet hierop mogen geen al te hoge eisen aan het toezicht van de stichting worden gesteld.
Het hof is in deze zaak van oordeel dat het omzagen van een zes meter hoge boom in een tuin per definitie een gevaarzettende handeling was, en dat er daarom weldegelijk een zorgplicht rustte op de stichting. Tijdens de vergadering had het bestuur de leiding moeten nemen en taken moeten toebedelen aan de vrijwilligers, waarbij zij eveneens zorg dragen voor voldoende middelen om veilig te kunnen werken. Het hof acht de stichting daarom aansprakelijk voor de door de vrijwilliger geleden schade, maar heeft vanwege de eigen schuld, zoals bedoeld in artikel 6:101 BW, 50% van de schade voor rekening van de stichting toegekend. Het hof past vanwege de ernst van het letsel daarnaast wel een billijkheidscorrectie toe, waardoor de vergoedingsplicht uiteindelijk op 75% werd gesteld in plaats van de eerder genoemde 50%. De stichting is tegen de uitspraak in cassatie gegaan, maar tevergeefs. De vrijwilliger wordt voor 75% in zijn schade gecompenseerd.