Gepubliceerd op: 30 september 2024

Werknemer en werkgever zijn overeengekomen dat werknemer bij werkgever in dienst treedt voor een periode van een jaar, waarbij niet tussentijds kan worden opgezegd. Na verloop van tijd krijgen werkgever en werknemer een geschil en wensen de overeenkomst met elkaar te beëindigen. Op grond van de overeengekomen arbeidsovereenkomst blijkt dit echter niet mogelijk, zonder dat het recht op een WW-uitkering wordt verspeeld. Zijn partijen gehouden de overeenkomst na te leven tot het einde daarvan of is er toch nog een escape mogelijk waarbij partijen eerder tot een einde van de overeenkomst komen waarbij het recht op een uitkering wordt behouden?

Over een dergelijke kwestie is uitspraak gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024. Partijen hadden in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst tussentijds kon worden opgezegd met inachtneming van de (wettelijke) opzegtermijn. Vervolgens heeft de werknemer met deze vaststellingsovereenkomst een WW-uitkering aangevraagd, welke door het UWV is geweigerd. Werknemer heeft bezwaar gemaakt, maar is door het UWV ongegrond verklaard. Het UWV hield vast aan de arbeidsovereenkomst (met de daarin opgenomen bepalingen) tussen partijen en voert aan dat een vaststellingsovereenkomst niet als zodanig kan worden beschouwd. Later vernietigt de rechtbank dit besluit en verzoekt het UWV een nieuw besluit te nemen. De rechtbank benoemt daarbij dat op grond van het Burgerlijk Wetboek enkel van belang is dat de mogelijkheid om een tijdelijk arbeidscontract te kunnen opzeggen schriftelijk moet zijn overeengekomen. Weliswaar staat er in de Werkloosheidswet wel dat de arbeidsovereenkomst slechts mag eindigen indien er in de arbeidsovereenkomst een tussentijds opzegbeding is opgenomen, maar de rechter er in de onderhavige zaak niet vanuit dat de wetgever een andere strekking heeft beoogd zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek (waarnaar de Werkloosheidswet verwijst), namelijk dat een tussentijds opzegbeding schriftelijk moet zijn overeengekomen.
Verder benoemt de rechtbank dat op grond van de Werkloosheidswet niet is vereist dat wordt gekeken naar de tussen partijen geldende afspraken bij aanvang van de arbeidsovereenkomst, omdat dat niet als zodanig in die wet is omschreven. Er zal dan worden gekeken naar de geldende afspraken ten tijde van het ontslag. De rechter oordeelt daarmee dan ook dat van een arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegbeding ten tijde van het ontslag geen sprake meer was. Immers was het tussentijdsopzegbeding ten tijde van het ontslag schriftelijk overeengekomen.

Het UWV is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en gaat in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep buigt zich over de kwestie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat in de vaststellingsovereenkomst is voldaan aan het vereiste van het Burgerlijk Wetboek. Het standpunt van het UWV dat een tussentijdsopzegbeding in de arbeidsovereenkomst of in het addendum moet zijn opgenomen voorafgaand aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst, houdt daarom geen stand.
Over het tijdstip van overeenkomen van het tussentijdsopzegbeding is in de Werkloosheidswet ook niets opgenomen, waardoor de afspraken zoals deze waren ten tijde van het ontslag als uitgangspunt dienen. In dit geval was dit hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is bepaald. Gelet op het voorgaande kan de Centrale Raad van Beroep niet anders dan het standpunt van de rechtbank volgen. Het UWV zal daarom het bezwaar van werknemer opnieuw moeten beoordelen met inachtneming van deze uitspraak.

Uiteraard zijn daarnaast alle overige feiten en omstandigheden van belang voor het verkrijgen van een WW-uitkering. Reden waarom de rechtbank en Centrale Raad van Beroep de uitkering niet kunnen toekennen. Dit is altijd ter beoordeling van het UWV.

Op het bovenstaande moet verder worden aangemerkt dat deze uitspraak zeer recent is, maar dat de jurisprudentie in het verleden over dergelijke zaken zeer wisselend is geweest. Voorzichtigheid bij het treffen van dergelijke regelingen is daarom geboden. De vindplaats van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is: ECLI:NL:CRVB:2024:791.

Wilt u meer weten over het bovenstaande of een vaststellingsovereenkomst laten controleren, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor op 0186-614477 of via info@vq-advocaten.nl.

VQ Advocaten kan u o.a. helpen bij:

Opleiding verplicht, hoe zit het met de kosten?

In artikel 7:611a BW is opgenomen dat een werkgever de werknemer in staat stelt scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Als op grond van lid 2 van datzelfde artikel sprake is van verplichte scholing om het werk uit te voeren, dient...

Vrijwilliger loopt letsel op bij val uit een om te zagen kerstboom

Het kan voorkomen dat er tijdens werkzaamheden bij een stichting een ongeval met een vrijwilliger plaatsvindt. Soms bevinden deze werkzaamheden zich in een informele setting waarin het onduidelijk is wie feitelijk de leiding heeft. Wie is er in het geval van een ongeval aansprakelijk voor de schade? En is de schade wel verhaalbaar op de betreffende stichting?

De berekening van partneralimentatie 2023

Met ingang van 1 januari 2023 wordt partneralimentatie anders berekend. Voorheen werd bij de berekening van partneralimentatie altijd gerekend met de werkelijke woonlasten.

Opzegging huurovereenkomst bedrijfsruimte

Opzegging van een huurovereenkomst (artikel 7:290 BW-bedrijfsruimte) is aan een aantal formaliteiten verbonden. Zo is de opzegtermijn tenminste één jaar en dient de opzegging per exploot of aangetekende brief te worden gedaan. Voor de verhuurder geldt tevens dat de gronden van de opzegging moeten worden vermeld.

Laat ons u helpen.

Volgt u VQ Advocaten al op social media? 

Contact

Gegevens

De Vriesstraat 16
3261 PC Oud-Beijerland
Postbus 1121
3260 AC Oud-Beijerland

Telefoon: 0186-614477 en 0186-727002 (PL)

KvK: 24316650
BTW: 8098.05170.B01

Algemene Voorwaarden
Privacyverklaring
Klachtenregeling